26 jaargang nr 2

De kerkbaljuw had een hondenstiel

 

Jackie Thiron

 

 

 

 


 

V

andaag is het ambt van kerkbaljuw verdwenen uit de rij van liturgische medewerkers.

De taak van de kerkbaljuw is niet te verwarren met die van ‘Suisse’. De laatste was een ceremoniële figuur die de belichaming was van de eerbied in Gods huis. Ordeverstoorders en oneerbiedigen tijdens de eredienst, werden door hem uit de kerk verwijderd. De eerste Suisse, Petrus Thiron, werd aangesteld op 6 mei 1855, de laatste, Alfons Van Maercke, gaf zijn ontslag op 1 januari 1973[1].

 


 

De taak van kerkbaljuw bestond veel vroeger dan die van ‘Suisse’. In 1613 nam het kerkbestuur van Stekene voor de eerste maal een kerkbaljuw in dienst die men den hondslager noemde[2]. De nu oneervol klinkende benaming gaat terug tot vroegere tijden. In de 17de en 18de eeuw werden onze gewesten geteisterd door allerlei gespuis. Vreemde legers, die voor het overgrote deel uit onderbetaalde huursoldaten en avonturiers bestonden, doorkruisten regelmatig onze gewesten. In hun kielzog volgden overvallers en bedelaars. De plaatselijke bevolking werd bestolen en gebrandschat. Gelovigen die van de uitkanten van de parochie de eredienst wilden bijwonen, lieten zich, veiligheidshalve, begeleiden door honden. De dieren kregen geen toegang tot de kerk en werden aan de ingangsdeur achtergelaten. Daar stonden zij onder het toezicht van de kerkbaljuw. Door de spreekwoordelijke trouw van een hond aan zijn meester gebeurde het wel eens dat het dier hem volgde tot in de kerk.

 

Hierdoor verliep de dienst niet altijd even vlot. De kerkbaljuw moest meer dan eens ingrijpen om orde te krijgen in de meute. Het is licht te begrijpen dat dit niet altijd met een zachte hand gebeurde. Met een stok joeg hij de dieren terug naar buiten. Hierdoor kreeg de baljuw de bijnaam van ‘hontslaeger’. De taken van de kerkbaljuw waren echter gevarieerder. Uit verschillende 19de eeuwse rekeningen blijkt dat hij zowat het manusje van alles was. Zijn werk bestond uit: opkuisen van het kerkhof, afbreken van graven, planten en snoeien van bomen op eigendommen van de kerk, graven van grachten en schilderen van de kerkmuren. Hoewel er een aantal vaste klokkenluiders waren, gebeurde het regelmatig dat de kerkbaljuw bijsprong voor deze taak. Ook voor het dragen van het vaandel tijdens de processies was hij verantwoordelijk[3].

De man werd, naar aloud gebruik, in natura vergoed: ‘Item bring ick voor uytgheef den nommer van vier sacken en een spendt[4] cooren, jan naudts over sijnen dienst als kerckbaliu van den jaere 1772[5].Tijdens de ongeregeldheden in de Franse tijd werd de kerkbaljuw betaald ‘over een jaer pensioen voor het slaepen in de kerke bij nachte, het gaede slaen van het was, blaesen van het orgel[6]… De kerkbaljuw werd uitbetaald op Sint-Cecilia.

 

Vanaf het einde van de 18de eeuw werd dit ambt waargenomen door de familie Nauts. In 1772 stond Jan Nauts vermeld als kerkbaljuw. Vanaf 1804 ging de taak over op Joannes Nauts. Deze werd op zijn beurt opgevolgd door Medardus Nauts (1813), die zich bijna vijftig jaar kweet van zijn taak. Wegens zijn hoge ouderdom en wankele gezondheid nam hij op 1 april 1860 ontslag. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Seraphinus Nauts[7].

 

De term ‘hontslaeger’ komt voor het laatst voor in de kerkrekeningen van 1843. Volgens die van 1880 bestond de taak van kerkbaljuw uit: kruisdrager en vaandrig, orgelblazer, klokkenluider, toezicht houden op en kuisen van het kerkhof en aansteken van de lantarens. In die tijd werd de kerk en omgeving nog verlicht met olielampen of ‘lampes belges’. Het onderhoud en de opkuis van deze koperen lampen was ook voor rekening van de kerkbaljuw. Vanaf 1880 werden de taken die hij verrichtte verdeeld over meerdere kerkelijke medewerkers. In de kerkrekeningen van 1893 treffen we voor het laatst een kerkbaljuw aan met de familienaam Nauts. Zekere Eugeen Nauts, kerkbaljuw, werd in dat jaar afgezet als klokkenluider. Een reden werd niet vermeld. Hiermee kwam een einde aan de inbreng van de familie Nauts voor de kerkelijke bedieningen.

 

Het ambt van kerkbaljuw bleef echter bestaan. Jammer genoeg zijn de tijdstippen van in- en uitdiensttreding niet meer nauwkeurig vermeld. De kerkrekeningen van 1900 vermeldden dat ene Emeric Peeters deze functie bekleedde, echter zonder enige details over zijn prestaties[8]. Wanneer hij in dienst trad was niet terug te vinden.

 

In 1905 werd Henri Brijs kerkbaljuw. De man kreeg op 1 april 1933 het ‘Eereteken van de Arbeid en Nijverheid’ wegens meer dan 25 jaar dienst[9].

 

De kerkarchieven werden minutieus onderzocht tot het jaar 1975. De laatste keer dat de term ‘kerkbaljuw’ gebruikt werd, was in de rekeningen van de kerkfabriek van 1933.

In 1715 was Franchois Heijndrickx kerkbaljuw. Dat zijn taak niet altijd in dank werd aangenomen, blijkt uit een brief die hij in 1715 schreef. Hierin deed hij zijn beklag over de onheuse behandeling en dreigementen van de stadhouder[10]. De hoge functionaris was van mening dat hij zich, omwille van zijn ambt, niet aan de gebruikelijke regels hoefde te houden en zijn hond kon meenemen in de kerk. Hij schold de baljuw de huid vol. Deze was zodanig in zijn eer gekrenkt dat hij een brief stuurde aan een zekere ‘Mijn heer de Caesemaker[11]. De schepenen die op het ogenblik van de feiten in de kerk aanwezig waren, namen het op voor de man. Ze waren zo overtuigd van zijn bekwaamheid dat zij, om de man te verdedigen, een attest schreven, waarin al zijn kwaliteiten werden vermeld. Meer dan waarschijnlijk was dit gericht aan dezelfde mijnheer de Caesemaker.

 

Hieronder volgen de originele klacht van de kerkbaljuw en de brief van de Schepenen. Typerend is het recht aan, recht af taalgebruik.


 

 

Vrije vertaling van een klacht van de kerkbaljuw, anno 1715

 

Mijn heer de Caesemaker                  

 

U Edele wort bekent gemaeckt door mij onderteeckent als dat op den 28 meij lestleden dat in de kercke tot Stekenen zijnde in qualiteijt als Bailliu van dito kerkcke soo is daer ghecomen D’heer Carel De Cock stadthauder van het district van Stekene met eenen hont onder meer ander volck ende just die en tijt soo begonst den Coster te singhen waer op de honden begonsten te huijlen midts de misse was beginnende ende dito stadthauders hont wiert door mij uijt de kercke gheschupt, waer op den gemelden stadthauder aenstont inde kercke, mij aenviel ende seijde houdt sot wat hebt ghij mijnen hont te schuppen ende gaf mij oock eenen schup onder mijn gat inde kercke en verdrijghen mij voorders dat hij mij sulckx wel soude te passe bringhen ghij houdt sot twelcke inde misse veroorsaeckte een groote confussie  inde kerke  dit is gheschiet ter presentie (: onder meer Andere) van Pieter Martens, Cornelis Calle, Olivier Van Goethem, Schepenen van Stekenen, ende alsoo D’heeren Schepenen voornoemt van mijnen dienst niet en weten te claeghen ende Ick onderteeckend altijt met grooten ijver hebbe volbracht, soo wort U Edele gebeden van in U Edelen qualiteijt den gemelden stadthouder te corrigeren. In ghevolghe van U Edele officie t’welck Ick hertelijck ben recommanderende, blijve met Respect

 

 

Mijn heer

Edele ootmoedighen ende dienstwillighen dienaer

 

Stekenen den 31en meij 1715

 

Mijnheer de Caesemaker

 

Ik ondergetekende, kerkbaljuw van de kerk van Stekene, laat aan U Edele weten dat de heer Carel De Cock, stadhouder van het district van Stekene, op 28 mei laatstleden de kerk is binnengekomen met een hond, samen met nog andere personen.

Op het ogenblik dat de koster begon te zingen, begonnen de honden te huilen. Omdat de mis begon werd de hond van de stadhouder door mij uit de kerk geschopt. Hierop werd ik direct, in de kerk, door de voornoemde stadhouder aangevallen. Hij zei: ‘oude zot waarom moet gij mijn hond schoppen’ en hij gaf mij in de kerk ook een schop onder mijn gat. Bovendien bedreigde hij mij door te zeggen dat hij mij, oude zot, wel zou weten te vinden. Dit voorval veroorzaakte veel ophef in de kerk. Dit alles gebeurde in aanwezigheid van onder andere: Pieter Martens, Cornelis Calle en Olivier Van Goethem, allen schepenen van Stekene. De voornoemde schepenen hebben nog nooit een opmerkingen gemaakt over mijn dienst, die ik trouwens altijd met veel ijver heb uitgevoerd.

Daarom verzoek ik U Edele om, vanuit uw functie, de voornoemde stadhouder te vermanen.

Omwille van het ambt van U Edele, dat ik zeer waardeer, verblijf ik met respect,

 

Mijnheer

Uw onderdanige en dienstwillige dienaar,

 

 

Stekene, 31 mei 1715

 

 

 

 

 

Brief van de schepenen van Stekene ter verdediging van de kerkbaljuw

 

Schepenen, notabele ende ghegoede der prochie van Stekene certificeren bij dese dat Franchois Heijndrickx is een jonckman van seer goeden naeme, reputatie ende faeme hebbende sonder clachten in veele jaeren, eerelijck ende wel bedient het kerckbailliuschap sonder anders t’onser kennisse ghecommen te sijn

In teecken van diere hebben deze laeten depesscheren, cachetteren ende teeckenen bij onsen greffier in vergaderinghe van den xxxen  Meij 1715                            

Schepenen, notabelen en welstellenden van de parochie van Stekene bevestigen hiermee dat Franchois Heyndrickx een vrijgezel is met een zeer goede naam, reputatie en faam. Hij oefent al veel jaren zijn ambt van kerkbaljuw uit zonder dat er klachten aan ons bekend gemaakt werden.

Dit in acht genomen, hebben wij dit laten neerschrijven, tekenen en verzegelen door onze griffier in de vergadering van de 30e mei 1715.

 

 

 


 

 


 

[1] Thiron Jackie: ‘De Suisse’ in d’Euzie, 2de jaargang, nr. 4, 1983, p. 132-135

[2] Annaert Frans-Jozef: ‘Stekene en zijne kerk’, Drukkerij Rinda, Sint-Niklaas 1975, p. 150.

[3] Modern Kerkarchief Stekene, rekeningen 1821: ‘aen Medardus Nauts over het luyden van de groote Klocke in de octaven van het alderheyligste ende onse Lieve Vrouw hemelvaert ten jaere 1800 eenentwintig…

…dat over het draegen van seven vaenen in de processiën ten jaere 1800 eenentwintig’

[4] Joos Amaat: ‘Waas Idioticon’, Uitgeverij Danthe, Sint-Niklaas 1979, p.614: ‘Spent = spint, oude maat. Een spent is het achtste van eenen maat. Ibidem p.418. Maat: oude inhoudsmaat. Er gaan vier maten in ‘nen zak koren, en zes in ‘nen zak haver.

Dr. Vandewalle Paul: ‘Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg’ Oostende 1984, p. 51: Maten in de kasselrij van de Oudburg en Land van Waas: de korenmaat: 1 zak: 107,3 l.

[5] Oud Kerkarchief Stekene, rekeningen 1772.

[6] Modern Kerkarchief Stekene:

Rekeningen 1810: ‘item een bedde te stellen op den oxael voor logement van de kerkbaillu als wanneer hij wacht, waarvoor hij voldoen sal worden gelijk voor het luyden’

Rekeningen 1813 en 1814: ‘Een jaarlijks loon om s’nachts te slapen in de kerk, het oppassen van de kaarsen, blazen van het orgel…

[7] Modern Kerkarchief Stekene, beraadslagingen van de Kerkfabriek: Vergadering van 1 april 1860: ‘Den bureau der kerkmeesters is vergaderd in het Pastoreel huys ten eynde over te gaen tot het aenstellen van eenen anderen Kerkbaillieuw, orgelblazer en grafmaker welke bediening sedert aenzienlijke jaeren met neerstigheyd is uytgeoefend door genaemden Medardus Nauts, den welke uyt hoofde zijnen gevorderde jaeren, geest en lichaems ontsteltenis heeft verklaerd zijnen dienst te bedanken en volkomen ontslag te geven, in aenmerking van zijne getrouwe bewezen diensten, zoo is den bureau van dit kerkfabriek overgegaen tot de kiezing van eenen plaetsvervanger en bewijst met eenpaerige stemmen om in zijne plaets als Kerkbaillieuw orgelblazer en grafmaeker aen te stellen zijnen zoon Seraphinus Nauts om te rekenen van heden in werkzaemheden te treden.’

Uit de vergadering van 6 october 1861 vernemen we dat Medardus Franciscus Nauts ‘slagter’ van beroep was.

[8] Modern Kerkarchief Stekene, Rekeningen 1900.

[9] Modern Kerkarchief Stekene, beraadslagingen van de Kerkfabriek van Stekene, 26 maart 1933

[10] Dr. Verwijs E. en dr. Vandam E.: Middelnederlandsch woordenboek, zevende deel, ’s Gravenhage, Martinus Nyhoff, 1912, p. 1974: ‘Stathouder: (holder, helder): plaatsbekleder, plaatsvervanger, substituut, stadhouder, vertegenwoordiger van den landsheer in een deel van zijn gebied. In de context van dit artikel is de stadhouder de vertegenwoordiger van het Hoofdcollege van het Land van Waas

[11] RABw GOA Stekene 1028: Resolutieboek van de schepenen 1714-1723. Noch de resoluties, noch de notulen van de Kerkfabriek uit die periode geven een antwoord op de vraag welke functie deze persoon bekleedde. ■