25ste jaargang nr 4
Ter Kamer
Frans Van Brussel in de Gazet van Stekene
Luc De Brant
De verkiezingen in 1898 met Van Brussel, zorgden voor een memorabele aardverschuiving in het Waasland. In het zog van deze overwinning startte de Gazet Van Stekene, ook Boerkensblad genoemd, als ondersteuning van het nieuwe parlementslid. De gebeurtenissen waarin Van Brussel een rol speelde vonden hun neerslag in de gazet. Zo konden zijn kiezers er zich van vergewissen of ‘het Boerke’ al dan niet op zijn plaats zat.
Hieronder volgt een bloemlezing van redevoeringen en tussenkomsten van volks-vertegenwoordiger Frans Van Brussel inde kamer. De verslagen van het parlement verschenen in de Gazet Van Stekene, al dan niet voorzien van commentaar.
We konden de Gazet raadplegen voor de periode van 1898 tot1914.
Dat er met de nieuwkomer in de kamer af en toe de spot gedreven werd bleek niet echt vat te hebben op zijn zelfzekerheid. Van Brussel kwam altijd eerlijk voor zijn mening uit zonder een blad voor de mond te nemen. Zelden kon men hem uit zijn evenwicht brengen, want‘Wie nen boer wil bedriegen, die moet nen boer meebrengen’ zegt het spreekwoord.
Soms ging hij in zijn ijver wat te ver – en dat was misschien zijn enige zwak punt – wanneer hij, als man van de stiel, zowat het alleenrecht opeiste om de belangen van de boeren te verdedigen, en vergat dat andere parlementsleden misschien ook wel goede argumenten konden aanbrengen.
Wij houden het hier bij een bloemlezing uit wat we onder ogen konden krijgen in ‘de Gazet’.
Frans Van Brussel had wel de gewoonte, steeds opnieuw zijn wensen en verzuchtingen
te kennen te geven waarbij hij vaak in herhaling viel, tot hij voldoening kreeg. Of, zoals
hijzelf zei: ‘net zoals in het evangelie, kloppen en blijven kloppen.’ Het zou zinloos zijn om al
die herhalingen over te nemen.
D
197
Frans Van Brussel is in de eerste plaats als boer naar het parlement gegaan en niet als
flamingant, hoewel dit sterk aan bod komt.
Deze gezindheid ontstaat uit pure noodzaak en uit gevoel voor rechtvaardigheid, omdat hij vaak in de Franse gesprekken, als Vlaming buitengesloten werd. Zijn reacties zijn dan ook te bewonderen, en vele vermeende flaminganten kunnen er een voorbeeld aan nemen. De
verkiezing had plaats in 1898, en de aanstelling en eedaflegging gebeurden in oktober en
november van datzelfde jaar. Eer de vergaderingen goed en wel op dreef kwamen waren
we enkele maanden verder.
In het Vlaams aub
Al in de aanloop naar de verkiezingen werd met Van Brussel gespot omdat hij geen Frans kon spreken. ‘Wat kunt ge daar in Brussel gaan doen zonder Frans?’ Frans Van Brussel
kende inderdaad geen Frans. Hij had daarover wel een uitgesproken mening die bij zijn eerste tussenkomst in de Kamer duidelijk werd. De volksvertegenwoordigers van het Walenland kenden toch ook
geen Vlaams. Die eerste tussenkomst die we in de krant terugvinden dateert van februari 1899:
‘De heer Van Brussel: (in’t Vlaamsch)-
Mijne heren, ik zie mij verplicht andermaal mij
tot u te wenden ten einde te verkrijgen dat en
de dagorde van de zittingen en die van de afdeelingen
mij in het vlaamsch zouden toekomen.
Aldus zou ik, evenals mijne collega’s uit
het Walenland, de te behandelen punten kennen
en de beraadslagingen met meer aandacht
kunnen volgen. Hierop dring ik ten strenkste
aan, mijne heeren en hoop voldoening te bekomen,
anders zal ik, op raad van ’t Evangelie
indachtig, kloppen en blijven kloppen, tot er
open gedaan worde. (goedkeurend gelach)’
Hij krijgt aanvankelijk wat tegenwind, en men stelt voor om hem een exemplaar te zenden in handschrift. Uiteindelijk zegt de voorzitter dat dit punt zal onderzocht worden.
Op 2 februari 1901 moet hij echter opnieuw tussenkomen, omdat de dagorde
terug enkel in het Frans toekomt. En op 29 maart 1901 zal hij nogmaals zijn stem
doordrukken.
Sparrentoppen
De eerste redevoering van de nieuwe volksvertegenwoordiger heeft plaats op 3
maart 1899. Dat had hij trouwens beloofd aan zijn kiezers. Het gaat om de beteugeling
van de beschadiging aan de sparrenbossen, die ‘s nachts de kop afgedaan worden.
Hij besluit zijn pleidooi met de volgendetekst:
’Mijn heeren laat ons dus
samen werken om eene goede en doeltreffende
wet te maken; geene wet gelijk die
op de dronkenschap, geene wet op papier,
maar eene wet die uitgevoerd worde en
die ons toelate het misbruik heel en al uit
te roeien. (zeer wel rechts)’
29 mei 1898, de eerste Gazet van Stekene.
Tegelijkertijd gaf hij hiermee al onmiddellijk een steek op de wetgeving, die meestal papieren
wetten maakte zonder gevolg. Op 8 januari 1900 zal er dan een wet om de sparrenbossen te beschermen bekrachtigd worden.
Slachthuizen
Voor Stekene en heel het Waasland is de handel met Nederland zeer belangrijk. De overheid
wil aan de grens slachthuizen bouwen om het smokkelen met dieren te verhinderen.
Geen transport van levende dieren. Uiteraard vindt Van Brussel dat zowel de producent als
de consument hierbij verliest:
‘Het vleesch dat zal moeten verzonden
worden als reeds geslacht is zal, eens ter bestemming,
onbruikbaar zijn en nog enkel goed
om in de Schelde geworpen te worden. Men
zal het vleesch moeten verzenden in ijs en
wanneer het toekomt zal het eruit zien alsof
dat in pisdoeken gewonden geweest ware. (gelach)’
en verder: ‘Mijne heeren, laat ons geen
wetten maken die zoogezegd in het voordeel
van de landbouw worden aangeboden, maar
die eigenlijk tegen de landbouw uitvallen.’ Hij
besluit na eerst nog een snauw te geven aan de
zakkenvullers: ‘Ik vraag u als landbouwer dat
gij naar mijn stem zoudt luisteren; maar
mischien ben ik te nederig opdat gij mij zoudt
aanhooren. Nochtans, ik voorzeg u; later zult
gij moeten bekennen dat die nederige landbouwer
gelijk had.’
Boekweit
Tijdens een redevoering op 23 mei houdt Van Brussel een pleidooi voor het aanmoedigen van boekweit en vlas, en een pleidooi om de landbouwers te belonen voor hun werk, want
zij zijn de slaven van de tolbeambten.
Trek uw plan
Op 23 mei 1899 houdt Frans Van Brussel zijn eerste discussie met de minister, over de beraadslagingen van veehandel aan de grens.
Alle dieren die uit Frankrijk of Nederland ingevoerd werden moeten een merk of oorring dragen. De kwaliteit van die ringen is minder goed en ze geraken vaak verloren, zodat men verdacht kan worden van smokkel en diefstal. Dieren moeten ook nog acht tot tien dagen in quarantaine verblijven, samen met vele andere dieren, wat het risico op ziektes verhoogt. Terwijl de minister zijn beklag doet, omdat hij voor niemand goed kan doen, onderbreekt Van Brussel hem enkele malen, wat eindigt op:
199
‘De heer Minister: - Wat betreft het merken
van het vee, heb ik reeds doen uitschijnen dat
het verzoek van de achtbare heer Van Brussel
niet ingewilligd kan worden.
De heer Van Brussel: - Geef het hollandsche
vee een gat in zijn oren, mijnheer de minister
(aanhoudend gerucht)
De heer voorzitter: - Gelief niet te onderbreken,
mijnheer Van Brussel!!
De heer minister: - Als de heer Van Brussel
voort gaat met zoo hard te schreeuwen, blijft
er mij niets anders te doen dan mij neer te
zetten… en ik zet mij neer.(gelach)
De Heer Van Brussel: - Mijnheer de minister
trek uw plan. (gelach)’
Van blokmakers en boeren
Redevoering gehouden op 22 juli 1899.
‘De heer Van Brussel: - Mij dunkt, mijne
heeren, dat zeer weinig den toestand op den
buiten kent. Gij hier in Brussel, gij denkt dat
gansch België in den overvloed zwemt; maar
indien gij met mij kwaamt om de pachthoeven
te bezoeken die maar 2 of 3 koeien bezitten en
waar familiën met 9 en 10 kinderen wonen,
dan zoudt gij dit niet meer zeggen; dan zoudt
gij bij u zelven kunnen zien hoe de arme landbouwers
daar leven. Maar de heeren van de
Regering weten dat niet wel.
Heer Liebaert, minister van Financiën: -
Daarover zijt gij bedrogen.
Heer Van Brussel: - Dat zij eens deden zoals
Keizer Karel, die zich vandaag in boer of
landman verkleedde, en morgen in koopman
en zo de pachthoven zelf bezocht om daar zich
zelven rekening te kunnen geven van de ellende
die er heerste; Want denkt niet dat onze kas
vol geld zit…’
Met deze toespraak kreeg hij heel wat bijval bij Anseele die er aan toevoegde dat de arbeider
in Vlaanderen er nog slechter aan toe was.
Jachtwet
21 februari 1900. Van Brussel houdt een pleidooi tegen de konijnenplaag en de beperking
van de vogelvangst. In januari 1902 laat de minister weten dat die jachtwet versoepeld
wordt.
De grens blijft gesloten
Op 10 maart schrijft het Boerkensblad over de tegenvallende beslissing, dat de grens gesloten
blijft voor mestvee.’Boerke Van Brussel zag er bij zijn wederkomst geenzins voldaan uit. Bij
den eersten oogopslag , die men op hem wierp, zag men, dat zijn boerenbloed weer moest gekookt hebben. Inderdaad het was zoo. Van open grens voor vet en mager vee, ’t geen maar redelijk zou zijn, is nog niets te verhopen en nutteloos was het dat boerken van Brussel
en andere landbouw vrienden er op aandrongen. ’t Merken afgeschaft te zien, daar meende
ditmaal M. Van Brussel in te slagen, met een vuur, dat zelfs de heer Minister hem opmerkte
dat hij zoo hevig was.’
Veemerken, eerste triomf
Op 30 maart 1900 houdt Frans Van Brussel een lange redevoering in de kamer, over verschillende onderwerpen van de landbouw. Op 5 april neemt hij weer het woord en vraagt
opnieuw de afschaffing van de veemerken. Hij geeft er de vorige en huidige minister van
landbouw van langs, die zelf ook die afschaffing steunde.De vorige minister De Bruyne antwoordt dat de wetten hem dit verhinderden.
Daarop antwoordt ‘De heer Van Brussel: - Zoo is het
altijd wanneer de kleine man iets vraagt, dan
vindt men altijd een artikel in de een of andere
wet om hem van de hand te wijzen. En daarmee
is het gedaan.(gelach).’
‘Er bestond hierover een commissie, doch Van Brussel en Van Naemen trokken verleden
week naar Brussel bij de heeren Ministers van Landbouw en Finantiën en vroegen de bijeenroeping van de commissie en de onmiddellijke afschaffing der ringen op de dagorde.
Dinsdag 15 mei 1900 kwamen de leden per snelschrift
verwittigd allen te Brussel samen. Men begon
te pleiten voor en tegen ‘t ringen, doch onze
mannen kapten er op tegen al die expertenveeartsen
en bureelratten, gelijk in Transvaal
de boeren op de Engelsen. Al de gekozenen uit
andere arrondissementen der grensstreek
stonden hen ook bij. Van Brussel en Raemdonck
en Cie wonnen de slag. Die dag bulderden
hier de kanons in Stekene.’
200
Trein 1
Frans Van Brussel houdt op 30 april 1900 een pleidooi over de slechte uurregeling. Eerst beklaagt hij zich dat de spoorweg Antwerpen- Eeklo, niet is doorgetrokken achter Sint-Gillis
(tot Antwerpen), dankzij het aandringen van de aandeelhouders van de spoorlijn Mechelen-
Terneuzen. Hoe is het mogelijk dat men meer aandacht heeft voor de winst van enige enkelingen
ten koste van alle bewoners in de streek.
‘Als ik s’morgens uit Stekene vertrek
om 7uren 7minuten, dan moet ik te Sint-Gillis-
Waas 40 minuten wachten. Als ik dan tot St-
Niklaas aankom, dan zijn tot overmaat van
ongeluk, de lokale treinen voor Gent en Antwerpen
vertrokken. Zelf heb ik recht van vrij
verkeer op de staatspoorweg. Dit levert mij
nochtans geen voordeel op. Wanneer ik s’morgens
vertrek met de trein van 8u 17 min. kom
ik te Brussel om half één en als ik in mijn gemeente
wil terug komen denzelfden dag moet
ik den trein van 2 uren nemen. Ziedaar één der
slechtste verbindingen van het land.’
Kiezing
Tijdens de verkiezing van 27 mei 1900 behaalde Van Brussel 2844 van de 25000 uitgebrachte
stemmen na Burgemeester Van Naemen (2960) de meeste stemmen in het arrondissement
Sint Niklaas.
Da’s durven
Frans.Van Brussel nam op 28 november 1900 deel aan ’t maal der kamerleden door Zijne Majesteit Leopold II aangeboden.
‘Aan Mijnheer van Brussel gekomen zijnd,
tot wien Zijne Majesteit vroeger nog Vlaamsch
gesproken had, zegde de Vorst der 3,5 miljoen
Vlamingen ditmaal in het Fransch;’C’est
Monsieur Van Brussel , du pays-de Waes, que
j’ai encore vu un autre jour?’(Dit is Mijnheer
Van Brussel uit het land van Waas die ik vroeger
nog gezien heb?)
Mijnheer Van Brussel die gedacht had daar
andermaal de taal der Koningsgezinde
meerderheid van ‘t Land, uit Vorstes
mond te hooren komen, aarzelde niet zijne verwondering
lucht te geven door tot Zijne Majesteit in
’t Vlaamsch ’t volgende antwoord te geven;
’Sire,indien Uwe Majesteit Vlaamsch sprak,
dan zou ik U kunnen antwoorden.’
Genoeg van den Vlaamschen boer die de legercommissie
afkeurt, vermindering van diensttijd
vraagt en de stemming over de begrooting van
oorlog niet bijwoont, zette Leopold II zijne ronde voort.
Naar (volgens) de gazetten schrijven zoowel
Fransche als Vlaamsche, katholieke of liberale,
moet bij dit voorval de eerepluim geschonken
worden aan Boerken Van Brussel, die tot
in ’t Paleis toont dat hij Vlaming is en deze
rechten wil geëerbiedigd zien zoowel door den
eersten als den laatsten Belg.’
Vlaamsch 1
Op 29 maart 1901.
‘De Heer Van Brussel: - Mijne heeren, in
februari 1900 had ik de eer aan de Kamer te
vragen dat men mij, in mijne hoedanigheid van
vlaamschen volksvertegenwoordiger, de dagorde
zou toesturen, in de beide talen opgesteld.
De achtbare heer Woeste en Hoyois
hebben mijn voorstel bestreden om reden dat
Het ‘permis’, de treinkaart van kamerlid Van Brussel
201
dit, volgens hen, te veel onkosten zou veroorzaken.
Mijne heeren, ik vraag mij af hoe het mogelijk
is dat leden, die bijna moeten gekozen
worden door Vlamingen, eene gunst durven
bestrijden door eenen afgevaardigde van het
vlaamsche volk gevraagd.
Maar het spreekwoord zegt ‘ Het zijn goeden
die zich beteren,’ en dit is de waarheid. Ik
ben overtuigd dat de nieuwe Kamer eene gansche
andere houding zal aannemen ten opzichte
van het vlaamsche volk.
Onze achtbare collega’s, de heeren Woeste
en Hoyois, die tijdens de laatste kiezing aan
hunne kiezers beloofd hebben dat zij al de belangen
der Vlamingen zullen verdedigen en
ondersteunen, hebben zich kunnen overtuigen,
toen, zij die belofte aflegden, hoe het volk als
in geestdrift opsprong en hen toejuichte. Wel
nu, die achtbare collega’s zullen getrouw blijven
aan hunne belofte, en hebben ze vroeger
de vlaamsche belangen ter zijde gelaten, zij
zullen nu tonen dat zij hun woord willen gestand
doen, en dan zullen zij weer voor hun
kiezers mogen verschijnen, met opgeheven
hoofd, bij de aanstaande kiezing. (zeer wel,
rechts.)
Ik moet nochtans bekennen dat ik gedeeltelijk
voldoening heb bekomen. Op voorstel van
den heer Hoyois, werd mij eene geschreven
dagorde toegestuurd, maar dit is nochtans
onvoldoende, want men zendt mij elken dag
een groot blad papier, waar bijna niets is opgeschreven.(
Algemeen gelach.)
Dit is voor mij onvoldoende, want wanneer
ik mij in den trein bevind en mijn stukken
doorblader, dan vragen soms mijn reisgezellen;’
Is dat ook een stuk dat van de Kamers
komt?’ Als ik bevestigend antwoord, dan zijn
zij verontwaardigd dat er aan den vlaamschen
volksvertegenwoordigers niet gegeven wordt
wat hen toekomt.(zeer wel rechts)
Nu, mijne heeren, zal ik u bewijzen dat er
niets voor het vlaamsch volk gedaan wordt.
Verleden jaar teekende mijn achtbare collega,
de heer Raemdonck, op het bureel der
Kamer, protest aan tegen dit verslag en het
werd alleenlijk in het fransch gedrukt. Is dit
geene schande, mijne heeren, dat onze katholieke
regeering, die haar bestaan aan het
vlaamsch volk te danken heeft, er tegen opkome
dat men een verslag neerlegge, in de
vlaamsche taal opgesteld?
Wees het indachtig, het vlaamsch volk dat
lang geslapen heeft, dat lang kalm is gebleven,
is ontwaakt. Het vlaamsche volk heeft zich
ontwikkeld en dit volk, dat altijd de steun geweest
is van de katholieke regeering en van de
koningdom, dit volk staat nu op en eischt zijn
recht. Het zal strijden uit al zijne krachten om
dit recht te bekomen.
Mijne heeren, gij weet het, al de stukken die
wij ontvangen zijn bijna uitsluitelijk in het
fransch opgesteld. Dees jaar hebben wij een
schoon en merkweerdig verslag van den achtbaren
heer Raemdonck; maar het is ongelukkiglijk
in het fransch. Ik vraag me af hoe ik,
vlaamsche volksvertegenwoordiger, die de
fransche taal niet machtig ben, de voordeelen
en de redens die in het verslag uiteengezet
worden, kan begrijpen; ik moet het verslag
vooreerst door eenen andere doen vertalen. Ik
zal waarschijnlijk de laatste vlaamsche volkvertegenwoordiger
niet zijn die in deze Kamer
zal zetelen, en daarom moeten alle stukken in
de beide talen gedrukt worden.
De heer Verheyen: - Zoo is het.
De heer Van Brussel: - Wij vragen niets
meer dan ons recht; wij eischen dat wij in de
mogelijkheid gesteld worden al de stukken te
verstaan gelijk de andere volksvertegenwoordigers.
Ik erken de noodzakelijkheid der twee talen,
zoo verre dat ik al mijne kinderen, die nog
naar school gaan, de twee talen doe aanleeren.
Ik vraag, mijne heeren, dat de rechten van
het vlaamsche volk erkend worden,
De heer Buyl:- Ja zeker!
De heer Van Brussel: - Het amendement
van mijnen achtbaren collega Helleputte is
nog meer uitgebreid dan dit van den heer
Buyl. Wij zullen voor het amendement stemmen,
dat de meeste rechten aan het vlaamsche
volk toekent.
Het vlaamsche volk, dat de katholieke partij
hier ondersteunt, zal, op zulke wijze, ook eenige
voldoening bekomen. (Zeer wel! op verscheidene
banken.)’
Een grapken van Van Brussel
‘Wanneer Boerken Van Brussel, Vrijdag laatst
ter Kamer den slag gewonnen had voor de
Vlamingen kwamen verscheidene Kamerleden
hem geluk wenschen. Onder deze bevond zich
202
ook Minister De Bruyn, die destijds ’t kwellend
veemerken in voege bracht.
Wetende dat, toen ’t afschaffen van dien
plagenden maatregel door onze mannen verkregen
was, men hier dan gefeest had, zegde
hij tot M Van Brussel: Proficiat, man, zou men
nu te Stekene kanonnen weer niet doen bulderen?
waarop boerken Van Brussel met de
snelheid van ‘nen Weerlicht Mr De Bruyn ’t
volgende antwoord toestuurde? Wel neen,
Mijnheer, zoo iets gebeurt daar maar wanneer
men verlost wordt van de koeienoorringen.
(Tableau)’
Tweetalig
Op 13 april 1901 schrijft drukker De Windt inde Gazet van Stekene:
’De groote slag door de
heeren Van Brussel, Raemdonck en andere
vlaamschgezinden in zitting van 29 maart gewonnen,
stelt eene volledige overwinning,
daar de senaat, heeft in de uitgebrachte stemming
niets meer te zien.
’t Gold eene zaak van inwendige orde
waarover de Kamer voor haar zelve mag beslissen.
Alle Kamerstukken moeten voortaan
tweetalig zijn. Bravo, nogmaals Bravo.’
Meer blauw op straat
Op 24 mei 1901 vraagt Van Brussel meer politie of gendarmen, die een einde moeten maken
aan de vechtpartijen tussen Nederlanders en Belgen, en dat in de grensgemeenten Koewacht,
Klinge, Moerbeke, Meerdonk enz..
Uwe tijd is verstreken
Regelmatig moet de kamervoorzitter Frans Van Brussel erop wijzen dat zijn tijd verstreken
is. Wanneer hij het woord vraagt, krijgt hij regelmatig een ‘Ja maar, niet te lang’, en ‘dat
gaat toch geen uur duren’.
Tijdens de bespreking van de landbouwbegroting krijgen we de volgende conversatie.
‘De heer voorzitter: - Mijnheer Van Brussel,
uwe twintig minuten zijn verstreken.
De heer Van Brussel: - Gij weet, mijnheer
de voorzitter, dat ik geen misbruik maak van
den tijd der Kamer, nooit spreek ik over politieke
zaken, en voor eens dat ik over de belangen
van den landbouw handel, zou men mij het
woord ontnemen. Dat zal ik niet veroorloven.(
gelach) De eerst ingeschrevenen hebben
urenlang mogen spreken en voor mij zou men
op eenige minuten kniezen!
De heer Paternoster: - Gij hebt gelijk.
De heer Van Brussel: - Een woord over de
vergoedingen voor afgemaakt vee. Verleden
jaar werden te Stekene, op 27 afgemaakte
beesten 9 bedolven (begraven) en voor 6 kregen
we niets van de regering. Welnu, die beesten
waren 2000 frank waard, en de Staat gaf,
hoop en al 312 frank.
De heer Buyl:- Juist genoeg om 9 geiten te
kopen’.
Het verdere verloop van de toespraak door Van Brussel kon op de volgende zitting, van
een tijdslimiet was geen sprake meer. Hij vroeg zelfs nog een extra stemming die dan op
5 juni plaats had, met een verrassende wending.
300.000 frank
‘De zitting van woensdag 5 juni was een der
belangrijkste welke ooit plaats greep.
Artikel 9der begrooting van landbouw stelt 1.400.000fr
ter beschikking om vergoedingen toe te kennen
voor beesten die op bevel der overheid
moeten afgemaakt of gedolven (begraven)
worden. Boerken Van Brussel die weet dat die
som ontoereikend is zoals uit ondervinding
binnen onze gemeente zelve bleek, waar de
staat voor 9 beesten 312 fr gaf, genoeg voor 9
geiten terug te koopen stelde voor het algeheel
krediet te brengen op 1.700.000 fr of 300.000
ballen meer.
In de stemming werd het voorstel van ons
boerken aangenomen met 85 stemmen tegen
25 en 1 onthouding. De heer minister Vander
Bruggen die er tegen was stond als aan de
grond genageld als hij zag dat Boerken Van
Brussel zelfs, bij machte is,tegen zijne verwachting
eene meerderheid naar zijnen kant te
krijgen waarbij men zelfs hoofden zoals Woeste
en tegenstrevers zoals Anseele bemerkte.
Boerken Van Brussel, zal niets kunnen dierf
men vroeger zeggen, doch waar zijn de mannen
nu die zulke taal voerden? Denken zij met
ons niet dat Van Brussel in Brussel op zijn
plaats zit?’
203
Messenvechters en Gerechtigheid
Zitting 2 juli 1901.
‘De heer Van Brussel:- Mijne heeren, iedereen
is overtuigd dat België, van jaar tot
jaar, met groote schreden naar de barbaarsheid
terugkeert. De moorden nemen op verschrikkelijke
wijze toe. Iederen dag maken de
dagbladen gewag van bloedige vechtpartijen,
bedroevende manslagen; van ontzettende toneelen
tusschen man en vrouw, ja tusschen
gebroeders voortdurend wordt het mes getrokken!
Bijna geen kermis, geen lotingsdag gaat
voorbij of men is getuige van bloedige botsingen.
Nachtelijke inbraken en aanrandingen op
openbare wegen komen ook veelvoudig voor
en bestonden geene revolvers en elektrieke
bellen, men zou wel kunnen denken dat wij in
den tijd van Baekelandt en Jan de Lichte leven!
Volgens hetgeen ik vernomen heb, heeft
men verleden jaar drie nieuwe gevangenissen
opgericht en men is nog niet in staat al de
misdadigers op tijd en stond op te sluiten.
En welke is de oorzaak dat de misdaden op
zulke wijze vermenigvuldigen? Laat het ons
rondborstig zeggen; ’t Is omdat wij hier, in
België, twee maten en twee gewichten hebben
om te straffen.
Een voorbeeld: Een misdadiger heeft eenen
moord gepleegd, hij wordt gestraft tot eenige
jaren gevangenis en, na betrekkelijk korten
tijd, verlaat hij soms de gevangenis en hij komt
wederom, fier, vrij en vrank in het publiek.
Toen ik jong was, heb ik moordenaars op
het schavot zien klimmen; men ontnam hun het
leven, men was verzekerd dat door hen geene
nieuwe moorden zouden gepleegd worden en
de Staat moest niet zooals nu voor hen duizende
franken betalen om hen om zoo te zeggen
op pensioen in de gevangenissen te houden.
Van den anderen kant, hebben wij de wet
op de jacht die al te streng wordt toegepast.
Voor een jachtovertreding geven de rechtbanken
gewoonlijk, voor een eerste geval, eene
maand gevangenis en 100 frank boete, in geval
van herhaling, worden deze straffen verdubbeld.
Wanneer daarentegen landbouwers een
proces doen inspannen voor het beschadigen
van de veldvruchten, schade die stellig zooveel
bedraagt als de waarde van stuk wild van 3 tot
4 frank, wordt hun door de vrederechter gevraagd
hoeveel waarde de betrokkene schade
bedraagt? En als zij dan die geringe som aanduiden
, lacht men ze uit omdat zij voor zulke
klein zaak een proces spannen.’
Deze toespraak loopt nog een uur lang verder in dezelfde stijl, gekruid met voorbeelden
uit het dagelijkse leven. Ook deze toespraak haalde heel wat commentaar in andere kranten,
die op hun beurt andere oplossingen voorstelden.
Het Station van Stekene
Gazet van 27 juli 2001.
‘De heer Van Brussel: - Verleden jaar heb
ik gesproken over de gebrekkige aansluiting
van de treinen in ’t Land Van Waas. Men heeft
mij toen verkeerd begrepen of mijne redevoering
verdraaid. Ik heb gezegd dat de eerste
trein uit Stekene ons dwingt veertig minuten te
wachten te St-Gillis, zoodat wij alle aansluitingen
missen te St-Niklaas. Zoo kunnen degenen
die naar de rechtbank van Dendermonde
moeten gaan er niet meer bijtijds aankomen
voor de gerechtszitting.
Die toestand kan niet blijven duren. Voldoening
moet ons geschonken worden.
Er kan best eene overeenkomst tot stand
gebracht worden tusschen de spoorwegmaatschapij
van Mechelen-Terneuzen en de Staat.
Doorblader den reisgids en gij zult geene
slechtere aansluitingen aantreffen dan die ons
bestemd.
Een voorbeeld: gisteren ben ik hier gebleven
tot na 5 uren en om niet te moeten vernachten
en ook omdat dringende zaken mij
naar Stekene riepen, moest ik reeds weg voor
de stemming over de Congowet, wat mij waarlijk
heeft gespeten, want ik wenschte het ontwerp
der Regering te ondersteunen. Geef ons
de trein terug om 5,20 ure ’s morgens en van 9
ure s’avonds. Dan zal iedereen tevreden zijn.
Een woord over de loskade te Stekene, gemeente
van 8000 inwoners, waar veel handel
wordt gedreven in sparren en steen.
Welnu de loskade is gebrekkig en de heer
Vandenpeereboom beloofde in den toestand te
voorzien. Hoopen sperren liggen op hoven en
akkers iedereen hinderend en kosten veroorzakend.
Het smeekschrift is verleden jaar gevraagd,
dat de loskade zou verbonden worden
met de Bormtestraat; waarom geschiedt dat
niet1?
204
De heer Liebaert minister van spoorwegen
en Posterijen: - Dat betreft den minister van
openbare werken.
De heer Van Brussel: - Goed zoo, ik zal er
hem over spreken want de daartoe nodige
grond behoort aan de staat toe. De heer minister
is klaarblijkelijk slecht ingelicht over den
staat van de Stekense loskade.
De heer Liebaert minister van spoorwegen
en Posterijen: - Ik zal zelf komen zien.
De heer Van Brussel: - En ge zult welkom
zijn! Wij zullen u plechtig inhalen. De wagons
bestemd tot vervoer van pulp zijn niet genoeg
gereinigd. Men laat op den bodem zand en
arduingruis liggen, wat noodlottig is voor de
beesten die het gruis met de pulp opeten. Men
neme maatregelen.
De onderpostontvangers hebben te veel
werk. De jaarwedde van de beambten is te
gering en de minister zal toegejuicht worden
indien hij zulks verhelpt, evenals hij met handgeklap
gansch het land door zal begroet worden
indien hij den toestand van onze verdienstelijke
brievenbestellers verbetert. (Goedkeuring)’
Vrouwen
Van Brussel laat af en toe doorschemeren dat hij geen deel wenst te nemen aan zogenaamd
belangrijke discussies, omdat het vaak louter politieke discussies zijn. In de Gazet van 8
maart 1902, stelt de reporter van dienst dat de socialisten het algemeen stemrecht voor vrouwen
weigeren. Van Brussel vraagt in de rand, of vrouwen van Hollandse nationaliteit, en die
met een Belg getrouwd zijn ook een pensioen trekken. Zij bleken daar recht op te hebben,
want zoiets gebeurde wel vaker langs de grensstreek
Grensgeval
11 maart 1902: Bij de handel van vee over de grens, wordt er een onderscheid gemaakt tussen
koeien en vaarzen. Wanneer een dierenarts een vaars herkent, wordt die vaak aangeslagen,
ook al gaat het om een koe. Omstandig moet Van Brussel aan de volksvertegenwoordigers
uitleggen hoe de vork aan de steel zit en dat dierenartsen mis kunnen zijn.
‘De heer Van Brussel: - De heer minister
heeft geantwoord dat het heel gemakkelijk was
eene koei die reeds gekalfd had te onderscheiden
van eene vaars. Als landbouwer ben ik op
de hoogte van de zaak en ik verklaar dat eene
koei die drachtig is en sedert twee drie maanden
geene melk heeft voortgebracht, haar uier
is uitgedroogd en de speeën ineengekrompen.
Het is zowel voor mij als voor kooplieden of
veeartsen moeilijk het onderscheid te maken,
daarin zoude eenieder falen. Ik zal het aantonen.
De heer van Langedonck: - De punten op de i.
De heer Van Brussel: - Over eenige tijd
plaatste zekere Decocq van Sinay waas 17
stuks vee in de quarantaine van Klinge Waas.
Den derden dag na hun verblijf in den stal,
kwam er een verrader zeggen aan de tolbeambte
dat er zich eene vaars onder die 17
stuks vee bevond. Een nieuw onderzoek had
plaats en men bestadigde dat er zich inderdaad
eene vaars onder die koeien bevond.
Drie dagen te voren had de toezichter ze aangezien
als eene koei, en drie dagen daarna
was het eene vaars. Die was dus verjongd met
oud te worden.(gelach ter linker zijde.)’
Verder in zijn pleidooi verwijst hij naar het
beroep van de minister, die veekweker is en er
dus voordeel bij heeft de grens af te sluiten.
‘De heer van der Bruggen, minister van
Landbouw: - Hoegenaamd niet. Acht dagen
zijn nodig.
De heer Van Brussel: - …Deze die de quarantaine
van acht dagen uitgevonden heeft om
den gezondheidstoestand van de ingebrachte
dieren vast te stellen, is een dommerik (gelach)
die zijne stiel niet kent, dat zeg ik hem. … Ik
zal u een fout aanduiden. Het vee wordt in de
quarantainestallen de ooren doorboord, gelijk
vroeger; dit heeft voor doel dat het hollandsche
vee zes maanden in België moet verblijven
alvorens toelage te bekomen. Hawel ik
vraag de afschaffing van de ring zoowel voor
het hollandsch vee als het nu is voor het Belgische
vee, want dit dient tot niets. Ik bewijs het.
Wanneer een landbouwer een koei moet afmaken,
afkomstig uit Holland, dan doet natuurlijk
de slachter de huid af, en wanneer de veearts
dan komt zien om het vleesch te keuren, soms
vierentwintig uren nadien, dan is de huid met
den ring verdwenen, en dan kan hij natuurlijk
niet rieken of’t belgisch vee is.(men lacht). Die
ring dient tot niets.’
Er waren heel wat supporters naar Brussel meegereisd, om zijn toespraak te aanhoren, en
deze kwamen wild enthousiast terug.
Trein 2
22 november 1902. Van Brussel heeft een onderhoud met de minister Liebaert. Hij vraagt
een betere uurregeling,
‘want het volk van
Klein-Sinay, Kemzeke en Stekene zijn ‘s morgens
evengauw te voet in Sint-Niklaas als met
het spoor.’
3 miljoen
21 februari 1903. Drie miljoen meer voor de ouderdomspensioenen, belasting op de koffie
afgeschaft, 15 miljoen lasten op de jenever. Dat zag Van Brussel wel zitten en met de rest
konden ze de staatschuld in 66 jaar aflossen. Andere landen deden er 75 jaar over. De liberalen
hoopten dat Van Brussel zou wachten op de vertaling in’t Vlaams om te stemmen, om
zo die wet nog wat langer uit te stellen. Van Brussel kroop op het gestoelte rond middernacht
en sprak:
‘-(In ’t Vlaamsch) Niemand is meer vastberaden
dan ik om hier de rechten der Vlamingen
te verdedigen, doch zoo het er enkel om te
doen is stokken in de wielen te steken, zal ik
hen die dat spel spelen niet volgen. (Toejuiching
rechts) Zegt gij dat ik mij laat opmaken
door mijne collega’s, ik verklaar luid dat ik
onder niemands voogdij sta. (Zeer wel rechts).
Ik wil geen komedie spelen en ben verzekerd
dat mijne kiezers mijne houding zullen goedkeuren.
Hadt gij de Vlaamsche kwestie niet
gevonden om te dwarsboomen, dan had gij iets
anders uitgevonden. (Toejuichingen rechts).’
‘Gefopt door Boerken Van Brussel, te dom
om hem te misleiden’ schrijft Waardichter De Windt, de bespreking ging gans de nacht door,
en ‘s morgens werd de wet gestemd. De zitting had 22 uren geduurd.
Certificaat
13 juni 1903.
Frans Van Brussel houdt in de kamer een vrij lang pleidooi, om de getuigschriften voor
zwijnen af te schaffen, want volgens hem moedigen zij het smokkelen aan.
‘De heer van Brussel: - Ziehier nog een
bewijs van het bespottelijke van al die maatregelen.
Over eenigen tijd was ik in gesprek met
eenen persoon die met smokkelen veel geld
Het parlementsgebouw ten tijde van Frans Van Brussel
wint. Mijne zog viggent iedere week ééne
maal. zegde hij mij: maar deze van mijnen
gebuur viggent tweemaal per week! (herhaald
gelach) schaf die getuigschriften spoedig af.
De heer van Brussel: - Ik vraag eenen inventaris
zoals er een bestaat voor het vee,
maar met een genummerd boekje binnen een
afstand van 3 kilometer binnen de grens.
De heer Buyl: - Een trouwboekje! (Men
lacht)
De heer van Brussel: - Men zou aan ieder
varken een nummer moeten geven, aanduiden
waar zij geboren zijn en ook of ze van het
mannelijk of vrouwelijk geslacht zijn en wanneer
de boer zijn varken gaat verkoopen, zou
men dadelijk weten welke dieren men koopt.
Dit is zeer eenvoudig.
De heer Buyl: - Men zou ook eenen naam
moeten geven. (gelach)
De heer vander Bruggen, minister van
landbouw: - Vindt gij dat eenvoudig voor den
douanier ook!
De heer van Brussel: - Men moet bedrog
vermijden. Enkele dagen geleden ging een
meisje eenen geleidbrief halen. Nu zoals het
behoort, de tolbeambte vergezelde haar en
bevond dat geen varken in het kot was. Het
dier dat men moest binnensmokkelen was nog
niet toegekomen, want zij legden zich zelf niet
toe op het fokken van varkens.
De heer Tack: - De smokkelaar was te laat
opgestaan. (gelach)
De heer van Brussel: - Dat is de toestand
aan de grenzen, mijne heeren, en in den naam
van de landbouwers, vraag ik voldoening.
De heer Van Langendonck: -…de invoerrechten
op het vee afschaffen! (Men lacht)’
De week nadien weet de minister te vertellen dat het certificaat wordt afgeschaft maar
Van Brussel krijgt geen verzekering hoe het erin de toekomst aan toe zal gaan. Het certificaat
wordt afgeschaft op 12 maart 1904.
Arbeidsongevallen
11 juni 1903. Er wordt een wet voorbereid om werkgevers te verplichten een verzekering aan
te gaan tegen arbeidsongevallen. En deze verplichting geldt voor wie drie werknemers in
dienst heeft. Van Brussel vraagt om die verzekering vrij te laten.
‘De heer Van Langendonck: - Gij verdedigt
de landbouwers slecht!
De heer Van Brussel: - Aan degenen die
mij zoo hevig onderbreken zeg ik: Schoenmaker
blijf bij Uw leest! Ik spreek uit ondervinding
en gij spreekt van het hooren zeggen!
(toejuichingen en gelach rechts)’
Een maand later op 9 juli 1903 wordt die
wet terug ter sprake gebracht in de Kamer.
‘De heer Van Langendonck: - Mijne heeren,
in naam van de vlaamse landbouwers,
moet ik protest aantekenen omdat van deze wet
alleen de nijverheids werklieden zullen genieten,
terwijl de boerenwerklieden worden uitgesloten….
Ik vraag aan Mijnheer Van Brussel
dat hij eenen landbouwer zou noemen die gedurig
drie werklieden bezit…
De heer Van Brussel: - In het arrondissement
Sint-Niklaas zijn honderden en honderden
landbouwers die drie werklieden gebruiken,
bijzonder in de polders.
De heer Daens: - Er bestaan er geen.
De heer Van Langendonck: - De heer
Daens bekrachtigd mijn gezegdens.
De heer Thibbaut: - Gij kent den toestand
niet. De heer Van Brussel weet dat veel beter
dan gij. Hij mag u nog toeroepen: Schoenmaker
blijf bij uw leest!
De heer Buyl: - Men zou u kunnen antwoorden
blijf gij ook bij uw leest.
De heer Van Brussel: - Ik zou aan mijnen
plicht te kort komen indien ik geen kort antwoord
gaf op de uitdagende woorden van den
heer Van Langendonck.
De heer van Langendonck: - Er is van
mijnentwege geene uitdaging.
De heer Van Brussel: - Hij zou willen bewijzen
dat de socialisten hier alleen de belangen
van de landbouw weten te verdedigen.
De heer Daens: - Dat komt hier niet te pas.
De heer Van Brussel: - Ik heb bewezen in
de twee redevoeringen die ik uitgesproken heb,
dat men het verlangen van de landbouwers zou
verwezenlijken met eene bijzondere wet te maken
voor wat den landbouw aangaat…
…Zoals ik vroeger den heer Van Langendonck
toeriep: Schoemaker blijf bij uw leest!
zoo ook mag ik zeggen aan den heer Daens:
gij weet mischien wat den toestand is in het
land van Aalst, maar, bemoei u niet met andere
streken die u onbekend zijn: blijf bij uwen
brevier, dit zal u beter passen. (langdurig gelach
en goedkeuring rechts, hevige tegenspraak
op de banken der linker zijde).
De heer Van Langendonck: - De heer Van
Brussel zegde zoeven dat ik hem uitgedaagd
heb, ik meen nochtans hem beleefd zijn oordeel
gevraagd te hebben en waarlijk, ik begrijp
niet waarom hij zo geergerd is, en waarom
de heer Van Brussel zegde schoenmaker
blijf bij uw leest. Hij was het nochtans vroeger
eens met mij wanneer ik de belangen der landbouwers
verdedigde.
De heer Van Brussel: - Gij spreekt van hetgeen
gij niet kent!
De heer Van Langendonck: - Wanneer ik
hier spreek van de landbouwers, weet ik goed
wat ik zeg om hunne belangen te verdedigen.
(gerucht) De heer Van Brussel wijst op Holland.
In Holland zijn er ook boeren, mijnheer
Van Brussel, en nochtans, daar zijn de boeren
arbeiders verzekerd.
De heer Daens: - Ik spreek bijzonderlijk voor
den heer Van Brussel en daarom gebruik ik de
vlaamse taal. Ik heb maar twee woorden te
zeggen. Omdat de heer Van Brussel in het
Land van Waas, te Stekene, eenen stal bezit
met twee of drie koeien.
De heer Van Brussel: - Ik heb er zes,
(langdurig gelach) Spreek van hetgeen gij
weet en kom hier geen leugens vertellen. (herhaald
gelach)
De heer Daens: - Omdat de heer Van Brussel
te Stekene eenen stal bezit met een half
dozijn koeien en kalveren - zijt ge nu tevreden?
- (gelach linker zijde) denkt hij al de landbouwkenisse
ingezwolgen te hebben. Als er
iemand spreekt over landbouw, komt hij altijd
terug met het vlaams spreekwoord: schoenmaker
blijf bij uw leest.
De heer Van Langendonck: - Omdat ik
schoenmaker geweest ben.
De heer Daens: - Gij bezit al de wetenschap
niet, mijnheer Van Brussel.
De heer Van Brussel: - Van de landbouw
ken ik meer dan gij.’
Uiteindelijk besluit Daens de discussie met
een les voor Van Brussel.
‘De heer Daens: - Ik houd staande dat de
tegenwoordige wet niet toepasselijk zal zijn op
de landelijke werklieden onzer streek en ik ben
van het gedacht van den heer Liefmans dat het
beter zou zijn, eene bijzondere wet te maken
voor de landbouwwerklieden. Als ik u mag
eenen raad geven, heer Van Brussel, het is van
in het vervolg wat beter uwe ooren te openen
als ik spreek.’
Kalkbaden
11 juli 1903. De prijs van het vlees is vrij hoog, en volksvertegenwoordiger Anseele
vraagt om de grenzen te openen. Ook Van Brussel houdt een hele redevoering, hij is
voorstander van een gedeeltelijke versoepeling, en vraagt maatregelen om de productie te
verhogen. Hij haalt allerlei voorbeelden aan om dit te staven.
‘De heer Van Brussel’: -…Over een vijftiental
jaren, kenden wij al die ongemakken
niet, dan bestond niets, en men heeft trapsgewijze
begonnen met al die zure maatregelen
tot stand te brengen. Ik spreek uit ondervinding.
Eerstens die kalkbaden voor varken en
hoornvee. Meer dan eenmaal heb ik mij begeven
naar de markt van Lokeren en Sint-
Niklaas met een rijtuig waar 10 of meer varkens
op waren. Tegen de markt, kwam men een
politieagent tegen die zegde: gij moet naar
dien kant met uw varkens rijden, want gij moet
ze in de kalkbaden steken. En gij zijt verplicht
volgens de wet, ieder van uw diertjes in dit bad
te laten spartelen! (men lacht) Gij kent, mijne
heeren, die jonge bengels van twee drie maanden
oud. Dat is levendig en vlug. Men moet ze
tiental malen door de kalkbaden doen gaan.
Moet ik u zeggen dat na al die behandelingen,
laden en lossen, de boeren beter gelijken op
metsergasten en dat hunne klederen gansch
bedorven zijn en enkel nog kunnen dienen voor
de werkdagen. Mijne heeren, het is dank aan
al die moeilijkheden, aan al die formaliteiten
dat ik het gedacht gekregen heb mij als kandidaat
voor de kamer voor te dragen. De boeren
van het land van Waas werden het moede, zij
zegden mij:’Wij worden te veel getergd en
geplaagd. Altijd hebben wij gekozen voor de
katholieke vertegenwoordigers van het land
van Waes, doch wij bekomen geen loon naar
werken. Wij willen een vakman.’ En gij ziet
mijne heeren, hoe in 1898 dit eenvoudig boerke
is binnengekomen (gelach) dank bijzonderlijk
aan de formaliteiten die aan de boeren
opgelegd werden. Men heeft ook de kalkbaden
opgelegd voor het hoornvee. Op iedere markt
graafde men eene put waarin men een kalkbad
maakte. Al de landbouwers of kooplieden waren
verplicht hun vee door dit bad te doen
gaan. Maar de dieren daarvan vervaard. Het
eene beest springt er over, het andere springt
erneven (gelach) en alzoo bevuilen zij de boe208
ren dat het nietzeggelijk is. Daarbij hebben wij
nog de spotternijen te verduren van de omstaanders
die ons zeggen: ‘Ja Boerkens, toekomende
jaar zult ge er zelf door moeten.’
(gelach)’
Naar aanleiding van deze redevoering wordende kalkbaden voorlopig geschorst er worden
nieuwe vilbeluiken opgestart en eigenaars kunnen gestraft worden als ze geen voorzorgen
nemen tegen bepaalde ziektes.
Een minder vrolijk onderwerp wordt alras aangesneden, een mooi voorbeeld van hoe
Frans Van Brussel schrijnende toestanden in de verf zet. Toestanden waarvan wij nauwelijks
ooit eerder gehoord hebben, en die in het begin van de 19de eeuw schering en inslag waren.
‘De heer Van Brussel: - Een der grootste
plagen ten opzichte der landbouwers is het
keuren van het vleesch van afgemaakte dieren.
Men kwam het vee zien en men zegde:’Baaske,
uwe koe moet de put in.(gelach)
Men maakte eenen put van twee meters
diep, men goot er 13 of 14 liters petrol over
het beest- men had er nog die onkosten op den
hoop- en daarmede was het al. …Ik kan U
verzekeren dat van de 50 stuks geen enkel gedolven
blijft, alhoewel men ze met petrool begiet.
De menschen komen ze halen en die beesten
worden verbruikt. Dit is de toestand mijne
heeren. Ik vraag den achtbare heer minister
dat hij de delving zou volledig afschaffen en
dat hij zou overgaan met de beesten te verbranden
en ze te brengen tot meststoffen. Dan
zouden wij de gevolgen niet meer hebben die
wij te Willebroek en Wetteren gezien hebben
en waar een ziekelijk beest was gestorven; het
werd gedolven en terug opgegraven en dit is
de oorzaak geweest van menig vergiftigingen.
Ik hoop dat de achtbare heer minister mij voldoening
zal geven, en indien hij het doet zal ik
hem hartelijk dank zeggen.(zeer wel! zeer wel!
rechts)’
Vergunningswet
11 maart 1903. Van Brussel houdt een pleidooi om het vergunningsrecht af te schaffen, waarbij
herbergiers 80 frank moeten betalen om sterke drank te mogen schenken.
‘De heer Buyl: - Gij hebt gestemd tegen de
afschaffing van het vergunningsrecht.
De heer Van Brussel: - Wacht een oogenblik:
ge gaat wat rap te werk!
De heer Buyl: - Gij hebt zelfs tweemaal tegen
deze afschaffing gestemd.
De heer Van Brussel: - Ik vraag dus de
volledige afschaffing van de taxe van 80 frank
die door de kinderen moet betaald worden
wanneer hunne ouders, die herberg hielden,
gestorven zijn. De wetten der natuur leeren
ons dat wij weduwen en wezen meer moeten
beschermen dan anderen. Deze taxe dient dus
te verdwijnen. In de gemeente Stekene, die
8000 inwoners telt, worden nog twee patenten
van 80 frank betaald. Ik zal echter niet zeggen
dat er geen druppel te krijgen is in de herbergen
waar geen vergunningsrecht betaald
wordt.’
Na een herhaaldelijke tussenkomst van de heer Buyl, snoert Van Brussel hem de mond,
door te stellen dat men met een amendement nooit een andere wet kunt afschaffen. Daarmee
krijgt hij toejuichingen van de rechter zijde.
Begroting
Op 12 maart 1904 houdt Van Brussel een vrij
lange redevoering.
Macht
Op 17 maart 1904 houdt De heer Smeets een redevoering waarin hij stelt dat er in de Kamer
slechts twee personen zijn die de regering tot toegevingen kunnen dwingen, en dat zijn
Woeste en Van Brussel:
‘Zo heeft Van Brussel
toen hij hier eerst binnentrad een krachtige
redevoering uitgesproken tegen de minister
van landbouw die zich in het hoofd had gestoken
oorringen door de oren van alle koeien
van ’t land te doen dragen. (gelach) Dank aan
zijn krachtdadigheid, dwong de heer Van
Brussel het bestuur van landbouw om […] kort
voor de verkiezingen die oorringen weg te
nemen. Nu mag de heer Van Brussel rekenen
op de erkentenis van al de koeien des lands,
indien zij konden spreken.’
Lasten of lastdieren
Op 19 mei 1905 houdt Frans Van Brussel een redevoering in de kamer waarin hij vraagt om
op te treden tegen verzekeringsmakelaars die de boeren misleiden om ‘verplichte verzekeringen’ af te sluiten die helemaal niet verplicht zijn. Hij bekommert zich om de landarbeiders die geen pensioen krijgen en opgevangen worden in ouderlingengestichten. Maar ook het volgende:
‘De heer Van Brussel: - Nog een ander
punt. Vele wetten hebben wij reeds voor het
werkvolk verkregen, doch er is een kwestie
welke hier nog nooit behandeld is geweest: ik
bedoel de zware lasten welke ons werkvolk
soms gedwongen is te dragen in balen of zakken.
Gaat naar de dokken gij zult daar werkers
aantreffen, gebukt gaande onder lasten van
100 of 150 kilogrammen.
De heer Anseele:
- Neen, tweehonderd. (Menlacht)
De heer VanBrussel: - Niet overdrijven; doch
’t zijn echte lastdieren. Ik ook, om
mijn huishouden te ondersteunen, ben
somtijds verplicht geweest 100 tot
150 kilos op den rug te dragen; ik
weet bij ondervinding; hoe gevaarlijk
dit werk is. Volgt, mijnheer de
minister, het voorbeeld van Holland:
geene pakken, zwaarder dan 50
kilos, mogen door onze handelaars in
bloem of andere waren door hen gestuurd
worden, wil men handelen volgens een aldaar
bestaand gebruik. […] Honderd kilos dragen
is doenlijk, voor iemand in de volle kracht des
levens, maar vergeet niet dat onze werklieden
niet gevoed zijn, zoals het behoort, om voortdurend
die groote gewichten te dragen: daarenboven
blijven zij ook niet altijd in de volle
kracht des levens. Verbied alle lasten in balen
of zakken zwaarder dan 75 kilos ….’
De opmerking van vadertje Anseele als socialist is toch merkwaardig, indien hij werkelijk
meeleefde met de arbeiders zou hij Frans Van Brussel moeten steunen hebben. Duidelijk dat
Anseele nooit zakken heeft moeten dragen.
Vlaamsch 2
6 maart 1906: Van Brussel had een vraag gesteld aan de minister ‘van IJzeren Wegen’. Het
antwoord kwam terug in het Frans, terwijl hetenkel het Waasland betrof.
‘De heer Van Brussel: - Eerst en vooral,
mijne heeren moet ik een woord van klacht
laten hooren over het onhoffelijke van de handelwijze
van onzen achtbare collega Persoons; hoewel
hij mij beloofd had vlaamsch te spreken,
heeft hij zijne ondervraging in
het fransch voorgedragen.
De achtbare heer minister
heeft verkozen dat de heer
Persoons de fransche taal zou bezigen;
dat is een ongepaste handelswijze
voor eene minister die evengoed
vlaamsch als fransch verstaat en
ook voor den achtbare heer Persoons,
die flamingant speelt op zijn
propagandameetingen, maar die
het nuttig oordeelt
hier fransch te spreken. Het zou veel schooner
zijn van zijne kant hier de taal van zijne kiezers
te gebruiken. De ondervraging van den
achtbaren heer Persoons, betreffende de slechte
aansluiting op de spoorweglijnen in het
Land Van Waas, geldt het meest mijne streek.
Daarom moet ik nog eens de klachten herhalen….
De heer Persoons: - Maar ge hebt niets bekomen.
De heer Van Brussel: - Om iets te kunnen
bekomen, hebben wij menigvuldige smeekschriften
ingediend […]
In Sint Niklaas bouwt men huizen gelijk paleizen:
deze stad wordt een der schoonste van
het land en wij zijn met recht verontwaardigt
als wij daar zoo een gebouw zien staan gelijk
de statie, een gebouw dat stinkt en vochtig is.
De chef, een man gelijk een boom, is ondermijnd
door het rheumatism uit die oorzaak, en
zulk ’ellendig kot’ van een statie blijft staan in
de hoofdstad van het land van Waas. Ik weet
dat de plans gereed zijn voor de nieuwe statie,
maar men spreekt niet van er aan te beginnen.
In het land van Waas moet men maar wachten.
De heer Gielen: - Juist gelijk wij in Limburg.
De heer P.Daens: - En gelijk de statiën van
Aalst, Geeraardsbergen, Ninove, Denderleeuw
en andere moeten wachten.
De heer Van Brussel: - Gaan wij eens op
het Vlaamsch hoofd, Sint-Anneken, zoals men
het noemt; gelijk gij weet, mijne heeren, komen
er daar honderd duizenden reizigers toe.
De treinen staan in open lucht, op 250 meter
afstand van de aanlegplaats van de boot!
Waarom niet een afdak?
Wanneer een trein afkomt, gedurende een
stortvlaag, kan men niet tot aan de boot geraken
zonder door en door nat te zijn. En in de
zomer wordt men aan de brandende zonnestralen
blootgesteld. Maar het volk van het land
van Waas moet dit alleen maar lijden.
[…].Maar al het geld moet aan de grote
werken besteed worden; 50 miljoen voor Antwerpen;
90 miljoen voor Brussel 1; 45 miljoen
voor de statie van ‘Allée-Verte’ enz maar voor
den buiten, is er niets; het betalen der lasten is
voor ons!’
Na een ellenlange opsomming van de gebrekkige uurregeling, besluit hij met het volgende:
‘De heer Van Brussel: - Maar nu, na vijf
en twintig jaeren is de vooruitgang zoodanig
achteruitgegaan dat wij twee treinen minder
hebben en eene correspondentie welke in
gansch België niet meer te vinden is.’
Eind 1908 komt er verandering in, ieder
station krijgt in de toekomst een overdekte
wachtplaats. In het station van Stekene komt er
ook een schuilplaats bij. De uurregeling voor
de richting Brussel wordt merkelijk verbeterd.
Redevoering
3 Mei 1906: Over dode dieren die veel te laat worden afgehaald. Behandeling van de pokzieke
en de keuring van geslachte dieren.
Schoolmeesters
December 1908 vraagt Van Brussel waarom de schoolmeesters in het Waasland altijd zo
laat uitbetaald worden. De minister van dienst belooft beterschap.
Trouwen
Waardichter of drukker De Windt dient andere kranten van antwoord als ze Frans Van Brussel
aanvallen.
30 januari 1909. ‘Indien er iemand ook al
dikwijls over de tonge gehaald is in de gazetten,
is het toch wel onze brave vriend, volksvertegenwoordiger
Mr Van Brussel. Als de Kamers gesloten zijn, en er al moeilijk wat te
wete te komen is van de parlementairen of
Kamerheeren, dan vooral schijnt men altijd op
onzen achtbaren volksvertegenwoordiger van
Stekene gemunt te hebben. Verleden zaterdag
deed nu in vele groote gazetten ’t nieuws de
ronde, dat Mr Van Brussel ging trouwen en na
het huwelijk zijn ontslag gaf om zijnen ouden
vriend, heer Reynaert, voorzitter van ’t kieskomiteit,
in de plaats te laten komen. Zou men
niet zeggen waar halen sommige St-
Nikolaasche nieuwsjesfabrikanten dit uit. Mr
Van Brussel gaat hertrouwen, dat is waar hij
doet het goed, met de dochter van de geachten
overleden burgemeester van Mariakerke-bij-
Oostende, eene deftige West-Vlaamsche flinke
boerendeerne, doch waarom zou hij daarvoor
zijn ontslag moeten geven…. Neen,
neen….schrijvertjes uit Schimpeghem…’
Waaslandtunnel
8 Mei 1909 houdt van Brussel een pleidooi
voor een betere verbinding met Antwerpen, hij
heeft een voorkeur voor de tunnel.
Vaarzen
Tijdens de bespreking van de landbouwbegroting (1 juli 1909) heeft Van Brussel nog een
aantal wensen. Betere bestudering van de landbouw aan de hand van proefvelden, en het
aanmoedigen om de sloten en beken beter te reinigen, want het spreekwoord zegt; ‘Spitten
en delven betaalt zich zelven’. Verder vraagt hij om de vuile beek tussen Sint-Niklaas en
Stekene te reinigen, en een regeling voor een vrije invoer van vaarzen met twee tanden uit
Nederland en Frankrijk.
Veertien dagen later laat minister Schollaert weten dat hij de vrije invoer van vaarzen
wil toelaten. De Gazet Van Stekene legt alweer de nadruk op deze overwinning van
Frans Van Brussel.
Op 20 juli stelt Van Brussel een aantal vragen over de behandeling van de pokziekte bij
koeien, en de maatregelen daaromtrent.
Soldaatjes?
De hervorming van het leger is al een tijdje bezig. Er worden ook nog aanpassingen voorgesteld
bij de dienstplicht. Voor Frans Van Brussel is dit alles nadelig voor de onderdanen,
want Stekene alleen zal in plaats van 40, jaarlijks 60 mannen moeten leveren, terwijl hij
reeds jaren pleit voor een vrijwilligersleger. Nog diezelfde week wordt de wet op de legerdienst
goedgekeurd.
Ook jonkheer Tayart de Borms doet zijn intrede in de kamer, hij was plaatsvervanger,
en mede-eigenaar van de Gazet Van Stekene.
Deze jonkheer is voorzitter van de Oud- Soldaten in het Waasland. De Gazet heeft
nauwelijks nog aandacht voor Frans Van Brussel.
Maar Tayart de Borms komt in aanvaring met de Katholieke Partij van het Waasland. De
jonkheer lijkt geen knikker te zijn en een bedreigingte vormen voor de andere Wase parlementairen. Hij wordt dan achter gesloten deuren democratisch geweerd voor de volgende
verkiezingen. Zo komt er opnieuw plaats vrij voor Frans Van Brussel in de Gazet.
Landbouwschool
Uit de Gazet van 19 juli 1913.
‘De heer Van Brussel: - ‘De klas der landbouwers
is de talrijkste van al de arbeidsklassen,
en de landbouw is een der rijkste bronnen
van ’s lands welstand’ zegt de achtbare verslaggever
over de Begrooting van Landbouw.
Daar ik de eer heb deze landelijke bevolking
hier te vertegenwoordigen, wil ik dan ook
eenige woorden in hun voordeel zeggen.
Eerst nochtans moet ik hulde brengen aan
onze Regeering vooral wat zij gedaan heeft,
om het lot onzer landbouwers te verbeteren en
den landbouw uit zijn diepgevallen toestand te
redden. Men is begonnen de verschillende
dierrassen te verbeteren vooral het paardenras
en het hoornvee. Die beide rassen zijn
thans verdubbeld in waarde.
De heer Triau: - En is het de Regeering die
dat gedaan heeft?
De heer Van Brussel: - Ik heb het niet gedaan
want ik heb er de macht niet toe.(Rechts
zéér wel!) en gij ook niet!
Ik wil nog Mr Van De Vyvere mijn dank betuigen
voor de afschaffing van de jaarlijkse
landbouwopneming(telling) die telkens 88 duizend
frank kost en eene kwelling was voor de
landbouwers. Ik heb ook van hem bekomen dat
hij onze grensbewoners heeft verlost van de
getuigschriften die zij op Hollands grondgebied
moesten halen om gelijk welke veldvruchten
het land binnen te brengen.(zeer wel
rechts)’
En dit gaat nog wat door tot de voorzitter er
tussen komt.
‘De heer Voorzitter: - Heer Van Brussel, ik
moet u doen opmerken dat uw spreektijd verloopen
is.
De heer Van Brussel: - Heer voorzitter, ik
maak nooit misbruik van het woord; waarom
zoudt gij mij dan beletten voort te spreken,
vooral , waneer het de landbouw betreft.
De heer Voorzitter: - Ik moet de beslissing
der kamer doen naleven.’
Frans Van Brussel gaat gewoon verder met
zijn uitzetting, een inleiding om een landbouwschool
in Stekene op te richten. Plots
bemerkt hij dat de minister in gesprek is met
zijn buurman, en maakt daarvan tijdens de
redevoering de volgend opmerking.
‘De heer Van Brussel: - …Het is niet
waardig, Mr Hoyois, den heer minister aan de
klap te houden wanneer ik van zulke belangrijke
zaken spreek.
212
De heer Helleputte: - Ik heb twee ooren
mijnheer Van Brussel, één voor u en één voor
den heer Hoyois.
De heer Van Brussel: - Mijne gemeente
heeft eene oppervlakte van 3300 hectaren
waarvan het vierde gedeelte uit magere grond
of boschgrond en heide of onbebouwd land
bestaat. Ik vraag u of het niet mogelijk zou zijn
aldaar ook een landbouwschool op te richten.2
enz…
Ik zegde zooeven de Regeering dank. Ik
mag dan ook den kwade kant aanraken en met
mijn gekende openhartigheid klagen waar er
te klagen valt.
enz…
De heer Voorzitter: - Mijnheer Van Brussel
ik herinner u nogmaals dat uw spreektijd verstreken
is. Kort in als het u belieft.
De heer Van Brussel: - Ik zal dan mijne
redevoering inkorten, alhoewel ik de éenige
landbouwer ben in de Kamer die hier spreekt
uit de school der ondervinding en zaken zeg
die moeten gezegd worden door iemand die ze
wezenlijk kent.
enz… enz. (zeer wel, zeer wel)’
Verkiezingskoorts
Er worden op 24 mei 1914 verkiezingen gehouden. Het klaarmaken van de kieslijsten
voor de Katholieke partij ging niet zonder slag of stoot. Het getouwtrek was weer groot, en
Frans Van Brussel zakte steeds meer en meer naar een lagere plaats, aangezien de lijststemmen
een grote invloed hadden, kon zijn herkiezing in het gedrang komen. Als troost mocht hij als eerste staan bij de vervangers.
Met de vuist op tafel
In een redevoering die gepubliceerd werd in de Gazet van 14 maart 1914 en waarin hij vraagt
om de maximum last voor mensen vast te leggen, begint alvast met een incident.
Tijdens zijn redevoering merkt Frans Van Brussel dat de minister in gesprek is met de
heer Hoyois.
De heer Van Brussel: - Mijnheer Hoyois,
als het u belieft, ik verzoek u den minister niet
te beletten naar mij te luisteren.
De heer Vandeperre: - Gij hebt gelijk,
mijnheer Van Brussel.
De heer Van Brussel: - (Met de vuist op
zijn lessenaar slaande) Als gij niet ophoudt
met den heer minister te spreken, mijnheer
Hoyois, dan ga ik hier niet voort. Als hier een
groot man spreekt, dan zwijgt gij, maar als een
geringe man of een Vlaming het woord heeft,
dan durft gij alles.
De heer Gielen: - De heer Van Brussel
heeft gelijk protest aan te tekenen en hij heeft
het recht Vlaamsch te spreken.
Vlas
Frans Van Brussel houdt een redevoering in de Kamer, die op 28 maart 1914 afgedrukt staat
in de Gazet Van Stekene. In deze redevoering vraagt hij de regering om de nijverheid te
steunen. Vooral omdat de prijs van het vlas tegenover dertig jaar terug, gehalveerd is. Het
vet is van de soep. Tijdens de redevoering krijgt hij steun van Pieter Daens, die de
schuld geeft aan de advocaten. Er zijn teveel advocaten in de Kamer, en te weinig Boeren.
Hij besluit zijn redevoering met gevoel voor drama.
‘De heer Van Brussel: - Van den andere kant,
heer minister, komen de accijnsbedienden bij
diezelfde menschen – de tranen schieten mij in
de oogen als ik u er van spreek – om te zien of
zij hunne trapmolens niet met een paardeken
laten bewegen. Gij weet dat die molens gewoonlijk
met eenen voet getrapt worden. Dat
is een echt slavenarbeid. Het been dat trappen
moet is tien jaar voor zijnen tijd versleten, en
het ander nog vroeger van heel het gewicht
van het lichaam alleen te dragen. Nu, als die
menschen een klein poneyken hebben kunnen
aankopen om in het moleken te laten gaan, om
hun van die zware arbeid te verlossen, komen
de accijnsbedienden beweren dat die menschen
ervoor moeten betalen, juist gelijk voor
een grooten molen. En dat bij arme dutsen!
De minister die een goed hart heeft, zal begrijpen
dat het optreden van de accijnsbedienden
volstrekt ongepast is en vooral daar zij die
menschen willen belasten van het ogenblik dat
zij een poneyken gebruiken om hunnen molen
te drijven, daar al het werkvolk voor den tijd
versleten is, en zij er dus geen meer kunnen
vinden. Moesten zij een ezel in den molen
spannen dan zouden ze niet moeten betalen,
doch de ezels zijn te lui. Maar een poney, dat
213
is een paard, alhoewel een kleintje, maar toch
aan de taks onderworpen.
Ik vraag, u dus minister, dat gij mijne wenschen
zoudt willen overmaken aan uw collega
van Buitenlandse zaken en uw accijnsbeambten
zoudt verbieden jacht te maken op de ruwvlasbewerkers.(
zeer wel! zeer wel! op verscheidene
banken)’
Komediant
De heer Van Brussel: - Over zestien jaar hebben
ze mij voor de eerste maal naar de kamer
gezonden, en wetende dat ik hier mijn plicht
volbreng, blijven ze mij altijd getrouw. Men
mag mij op de lijst de plaats geven die men
wil, ik zal er altijd doorgaan, omdat ik aan den
wensch mijner kiezers voldoe.
De heer Terwagne (socialist): - Woorden
en comedie!
De heer Van Brussel: - Indien er hier een
commediant is, dan zijt gij het wel, mijnheer
Terwagne.
De heer De Schutter: - Niet te min, gij
stemt altijd met de regering.
De heer Van Brussel: - Het is onwaar; de
bewijzen zijn er. Ik heb tegen de legerwet gestemd;
ik heb het amendement Buyl gestemd.
Ik ben een rechtschapen man, en wanneer de
regering aan haren plicht te kort blijft, dan zeg
ik het haar evenals ik het aan u zeg.
De heer De Schutter: - Maar gij zegt het
zonder krachtdadigheid!
De heer Van Brussel: - Maar indien gij
aan het bewind waart, wat zou gij doen? Altijd
tegen uwe partij stemmen!
De heer De Schutter: - Sedert jaren vragen
wij dat de zaak door de wet zou geregeld worden.
De heer Terwagne: - Nous avons maintes
fois signalé que les ouvriers du port d’Anvers
sont obligée de porter sur leurs épaules des
charges pesant plus de 100 kilos. Jamais
on’réglementé la matiere. Et, aujourd’hui vous
venez dire que vous étes á reclamer.
De heer Van Brussel: - Mijnheer Terwagne,
wanneer gij wilt onderbreken dan moet gij
vlaamsch spreken, vooral daar gij de twee
talen machtig zijt en bijzonderlijk omdat gij
van Antwerpen zijt, de stad der Vlamingen.
(gelach en goedkeuring rechts)
Dat de regeering luistere naar mijne stem
en dat de minister van buitenlandse zaken
trachte een akkoord te sluiten met vreemde
landen die ons omringen. Het zal niet alleen
eene weldaad zijn voor België, maar het zal
eveneens eene weldaad zijn voor al de landen
in het ronde. Zie bijvoorbeeld, hoe het in
Frankrijk met het dragen van lasten geregeld
is. In de Fransche havens dragen ze zulke
zware gewichten niet, ze zijn daar slimmer; als
de zakken te zwaar zijn, scheidt men ze in
twee. Ons volk is te braaf en te gewillig; het
zou zich dood werken om geld te verdienen.
De heer Daens: - Ons volk is te slaafsch!
De heer Van Brussel: - De wet zou moeten
bepalen dat de zakken 75 kilos ten hoogste 100
kilo zou mogen wegen. Dit was ruim genoeg.
De heer Daens: - Vraag dat zoo dikwijls
niet, of ge krijgt niets.(gelach)
De heer Van Brussel: - Ik heb al veel bekomen,
mijnheer Daens.
De heer Daens: - Gij zoudt moeten handelen
als een vrije landbouwer.
De heer Gielen: - Men kan alles niet van de
eersten keer bekomen.
De heer Daens: - Ons volk is te verduldig
en ik zeg dat het slaafsch is.
De heer Van Brussel: - Ge moogt dat altijd
niet zeggen. Gij beweert, dat er van de regeering
niets te verkrijgen is, maar ik herinner
u hetgeen de heer Debunne in zijn onderbreking
mij zegde: ‘Heer Van Brussel, sprak hij,
wij zijn zoo gelukkig niet als gij. Maar dat
bewijst niet dat de regeering aan hare plicht te
kort is gebleven, niettemin zal ik aan de regeering
trouw blijven’
In zijn verder betoog ijvert hij voor een verdubbeling van de ouderdomspensioenen, omdat er zoveel armoede is bij de ouderen, en ook omdat toen al, de Waalse arbeiders wel
zulk een pensioen kregen,en de Vlaamse niet. Hierin werd hij gesteund door Pieter Daens. Dit terwijl de Antwerpenaar Terwagne in het Frans hem verdenkt van te lijden aan verkiezingskoorts.
Ook die kreeg algauw te horen dat de besprekingen over schoolplicht maanden
aan een stuk hebben aangesleept, door allerlei vertragen van de socialisten, waardoor er geen
tijd over bleef voor de dagelijkse problemen. Nog een week later gaat Frans Van Brussel
ook pleiten voor een hoger soldatenpensioen en een hoger inkomen voor de leerkrachten.
Huldebetoon
Op 24 mei 1914 werden er parlementsverkiezingen gehouden. Reeds bij het opmaken van
de kieslijst van de katholieke partij was heel wat getouwtrek geweest. Vooral de Gazet Van
Stekene maakte zich druk over het wegblijven van Jonkheer Tayart de Borms, die medebeheerder
was van deze krant. Maar ook werden er geruchten verspreidt dat de zetel van Frans Van Brussel, in het nauw kwam. Toen bleek dat Van Brussel ruim 8000 stemmen behaalde, volgde een spontaan huldebetoon.
‘Maandag, kwam onze bevolking weer in
geestdriftige stemming, omdat onze volksvriend,
Boerken Van Brussel, herkozen was en
dit met ruim 8000 voorkeurstemmen.
De klokken luiden gansch den namiddag
feestelijk; de kanonnen bulderden, de vlaggen
wapperden op de kerktoren, gemeentehuis en
aan de woningen. In den namiddag togen ook
onze fanfare en de Vlaamsche kring, gevolgd
door eene massa volks, naar het huis van heer
Van Brussel, die weldra op den dorpel verscheen,
met naast hem zijne geachte dame.
Na de uitvoering van muziek- en Vlaamsche
zangstukken, en de huldebetoogingen van de
heeren voorzitters der maatschappijen, nam
onze gekozene het woord. Hij herinnerde hetgeen
hier sedert 16 jaeren in de politiek van
Waasland voorviel en hoe ’t volk telkens hem
eene buitengewone genegenheid vernieuwde.
Hartelijke dankte hij al de kiezers die voor de
Katholieke partij stemden en in ’t bijzonder
ook deze, die hem voorkeurstemmen schonken,
zoals ’t kanton Sint-Gillis Waas, dat er hem
4380 gaf. Op hem mag ’t volk blijven rekenen
en de Vlamingen vooral in de strijd voor de
Vlaamsche Hoogeschool.
Heer Van Brussel drukte ten slotte de hoop
uit dat de Waaslanders te allen tijde verkleefd
zouden blijven aan de Katholieke partij en de
Regeering, die God dank, behouden blijft, dit
to algemeen welzijn en tot glorie van God,
Kerk en Vaderland.
‘De Vlaamsche Leeuw’ en ‘Zij wilden wat
was recht’ weerklonken, waarna men met heer
Van Brussel, de muziek voorop en de zangmaatschappij
door onze dorpsstraten den
nieuwe boerenzege alom verkondigde.
Gansch den avond was er feest en plezier.’
De vreugde was van korte duur, want nauwelijks één maand later werd de kroonprins van
Oostenrijk vermoord in Sarajevo, tevens het startschot van de Groten Oorlog. De Europese
Monarchie en Politiek trekken een bloedig spoor doorheen de wereldgeschiedenis. Het
Vlaamse volk krijgt het hard te verduren, en nog zijn die wonden niet geheeld.
Slot
Het is vooral de bedoeling geweest om aan de hand van anekdotes en redevoeringen, een
sfeer te scheppen waarin de lezer zich een portret kan vormen van deze bijzondere man. Een
geboren volksverteller en redenaar die, zonder enige opleiding, zijn luisteraars kon boeien en
inpakken, en tegelijkertijd een levendige beschrijving gaf van het dagelijkse leven in zijn
tijd. Een schrander en listig man, snel van woord en wederwoord, die het lef had om de
gevestigde (elitaire) orde een hak te zetten en er nog in slaagde ook. Een kleurrijk figuur,
waarmee ik mij geen moment heb verveeld.
Noten
1 De Stadionstraat (vroeger Statiestraat genoemd) was destijds de enige toegangsweg naar het station.
Om het lossen en laden te verbeteren, zou een tweede straat de oplossing zijn. Dit is de huidige
spoorwegwegel tot aan de Bormte die eigendom was van de staat.
2 Nog hetzelfde jaar start in de broederschool van Stekene een Landbouwschool met avondklassen
onder leiding van Broeder Romualdus. De oorlog van 1914-18 zorgt voor een vroegtijdige stopzetting,
die pas hernomen wordt in 1921 te Sint Niklaas. Zie d’Euzie jaargang 23 nr 3 blz 80. _
Identiteitskaart van Frans Van Brussel – K.O.K.W.
Pieter De Windt en de Gazet van Stekene.
Pieter De Windt (Maldegem 1860 - Stekene 1934) vestigde zich in 1896 als
drukker te Stekene. Hij was in dat jaar gehuwd met Joanna Windey (Stekene
1854 - Stekene 1944), de welgestelde weduwe van bakker Aloys De Smedt.
Pieter Dewindt-Windhey had een snelpersdrukkerij, een boekbinderij en een
boek- en papierhandel. Men kon er terecht voor schoolbehoeften, kerkboeken,
registers, fakturen, adreskaarten, doodsbeeldekens, maar ook voor 'saaietten,
borstels en ellegoederen'. Voor dit laatste in een bijgevoegd magazijn, het werkterrein
van echtgenote Joanna.
Pieter De Windt is vooral bekend als uitgever van de Gazet van Stekene. Het
eerste nummer verscheen op 29 mei 1898 om de 'Groote Katholieke Zegepraal
van Mr. Frans Van Brussel' aan te kondigen. De grondprincipes van de gazet
waren:
'Godsdienst, Eigendom en Gezin' - 'Men zal ook trachten de Vlaamse taal
te doen beminnen en respecteren'.
In de periode van 1898 tot 1930 is Pieter De Windt drukker-uitgever en hoofdredacteur.
Tijdens de eerste wereldoorlog is de Gazet van Stekene niet verschenen.
In 1930 laat Pieter de drukkerij en de redactie van het blad over aan Domien
Van Hoye. Deze werd in 1936 opgevolgd door zijn zoon Hector. Bij het
overlijden van Hector in 1974 werd de zaak verdergezet door Romain, Luc en
Firmin Van Hoye. De uitgave van de Gazet van Stekene werd in het begin van
de jaren zestig stopgezet. J.B.