25 jrg September 2006

De tragiek van genadeverzoeken

Vaarzen smokkelen: een trieste geschiedenis

Armand Cabus

Stekene: In november 1955 volgden douaniers de sporen van twee vaarzen en niettegenstaande de grond voor de stallingen was gewreven om de sporen te doen verdwijnen, konden zij de smokkel toch bewijzen omdat één pootafdruk was blijven bestaan. Tevens werd de onwettige aanwezigheid van vijf vaarzen in de tolkring weerhouden. In de loop van de jaren 1956 en 1957 werd de zaak behandeld door de Correctionele Rechtbank van Dendermonde, het Hof van Beroep te Gent, het Hof van Cassatie en uiteindelijk het Hof van Beroep te Brussel. Resultaat: vier maanden gevangenisstraf en geldboeten van meer dan 200.000 oude Belgische franken. Na genadeverzoeken werd de gevangenisstraf kwijtgescholden en werd de boete verminderd tot 30.000 fr. In 1959 was met maandelijkse afkortingen al 14.000 fr. betaald, maar dan werd de toestand onhoudbaar voor de echtgenote van de smokkelaar,en zij schreef het volgende aan koning Boudewijn:

Stekene, 22 juli 1959

Sire,

Mag ik zoo vrij zijn mijn bedroefd en gebroken hart voor U eens uit te storten, ik ben werkelijk

de wanhoop nabij omdat wij al zooveel beproefd zijn maar nu moet ik den bitteren kelk ledigen

tot op de bodem. Wij zijn in 55 gestraft geweest voor sluikinvoer van twee vaarzen die nogtans

niet gesmokkeld waren maar door laksheid van wege mijn man met geleibrieven omdat

wij hier in 't grens gebied wonen en dat op mijn woord van eer op een grote vergissing berust

maar waarvoor wij gestrafd weerden met 30.000 f boete die ik al een deel heb afgekort met 1.

000 f per maand maar door de schrikkelijke toestand waar wij ons nu in bevinden niet meer

kan afbetalen. Mijn dochter is de 22 April l.l. dus pas drie maand getrouwd en haar man die

nooit ziek is geweest een brave werkzame jongen lijd nu aan de verschrikkelijkste ziekte die

ons Heer ons kan overzenden (mergkanker) hij legt als het nu vrijdag is zes weken in het ziekenhuis

met de wreedste pijnen die er zijn en mijn dochter is er alle dagen bij om hem op te

passen want hij is werkelijk een martelaar. Mijn zoon die zijn legerdienst moet vervullen legt in

Duitsland en de weersomstandigheden spelen ook een groote rol om ons brood te verdienen.

Sire, wij bevinden ons werkelijk in een hopeloze toestand. Ten einde raad vraag ik U beroep

te doen om ons leed en moeilijkheden te helpen verlichten. Ik vraag U Sire om kwijtschelding

van die boete. Ik heb door oneenigheid met de famielie van mijn schoonzoon alle kosten die

er waren voor te trouwen zelf moeten doen en nu moet weer al de kosten dragen van ziekte

en die er op zullen volgen. Ik zelf draag ook een chronische ziekte en ben ook gedurig onder

doktersbehandeling. Ik heb om den duur den moed niet meer om nog voort te leven want het

is voor ons maar een kruisweg die we moeten afleggen. Het leven is voor ons soms zoo hard

dat we er liever aan eind aan zouden zien.

Sire mag ik a.U bl. toch hopen op uw goed hart om uw gunst te mogen bekomen het zou dan

toch een grote verlichting zijn nu wij niet meer weten hoe eindjes bij mekaar te krijgen in deze

hopeloze toestand. Ik stam uit een erbare famielie van twaalf kinderen die nooit of nooit met

het gerecht iets te maken hadden daar mag ik fier op zijn. nu ga ik sluiten met een hoopvol

hart en met hoogste achten voor U Sire en uw Koninklijke Famielie

van een zeer bedroefde moeder en vrouw

R … V ... , Stekene

In zijn verslag van 14 september 1959 schreef de luitenant van de douane dat de zieke

schoonzoon al overleden was en begraven. In zijn verslag van 21 september 1959

stelde de directeur van Gent voor om aan de verschuldigde boete niets te wijzigen

maar om de maandelijkse afkortingen van 1.000 fr. op 500 fr. te brengen. De directeur-

generaal was akkoord met dit voorstel.

Dit artikel verscheen eerder in ‘DA Museumnieuws’ van het Nationaal Museum en Archief

van Douane en Accijnzen v.z.w. in de rubriek ‘Dossier D.A. geschillen’ van Armand Cabus.